O wie selig seid ihr doch, o Frommen (Max Reger) – 1904

Tekst met vertaling en toelichting

In deze bijzondere cantate worden twee liederen getoonzet die met elkaar dialogeren: in beurtzang als het ware. Het eerste lied is van Simon Dach (1635). Het is een weeklacht van de aardbewoners, die – afgunstig bijna – de hemelbewoners aanspreken: O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen (‘O, hoe zalig zijt gij vromen’). Hoe fijn moet het wel niet zijn, daar in de hemel, ontkomen aan al het aardse lijden. Reger legt deze tekst – letterlijk – in de mond van het volk (Gemeinde), een eenvoudige zetting ondersteund door het orgel. Tot hun verbazing krijgen ze antwoord van de hemel, middels een lied dat door Jakob Baumgarten in 1714 precies met die intentie (vanuit die inventie) is geschreven, als respons op het lied van Dach: Ja, höchstselig sind wir, lieben Brüder. (“Ja, inderdaad, het is hier zalig toeven, lieve broeders”). Dit lied (deze coupletten) laat Reger door het koor of door een soliste (sopraan) zingen, begeleid door strijkers. De laatste twee coupletten van het lied veronderstellen dat ‘hemel en aarde’ hun stemmen verenigen, tot lof van God. Een muzikale kans die Reger natuurlijk niet laat liggen.

uitvoering 10 december 2023.
Protestantse kerk, Lange Winkelstraat 5, Antwerpen
10u30
(meer info)

Duits-Nederlandse tekst

De vetgedrukte tekst wordt gezongen. Links het originele lied van Simon Dach. Rechts de respons van Jakob Baumgarten. De vertaling staat eronder

Lied van de aardbewoners
(Simon Dach, 1635)
Respons van de hemelingen
(Jakob Baumgarten, 1714)  
1. O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen,
die ihr durch den Tod zu Gott gekommen!
Ihr seid entgangen
aller Not, die uns noch hält gefangen.
1a. Ja, höchstselig sind wir, lieben Brüder,
unser Mund ist voller Freudenlieder;
doch was wir schauen,
wird Gott euch auch endlich anvertrauen.
O, hoe zalig zijt gij, vromen,
door de dood heen bij God aangekomen.
Gij zijt verlost
van alle nood waarin wij hier vastzitten.
Ja, zalig is het leven hier, lieve broeders,
onze mond is vol blijde liederen.
Maar: wat wij hier schouwen
zal God tenslotte ook u toevertrouwen.
2. Muss man hie doch wie im Kerker leben,
da nur Sorge, Furcht und Schrecken schweben,
was wir hie kennen,
ist nur Müh und Herzeleid zu nennen.
2a. O ihr Lieben, seid doch ja zufrieden,
wünscht nicht Freude weil ihr seid hienieden.
Lasst euren Willen
sich nur fein in Gottes Gnade stillen.
Wij leven hier als in een kerker,
vol van zorgen, angst en schrik,
wat wij hier ervaren
is vol moeite en breekt het hart.
O lieve mensen, probeer toch tevreden te zijn,
wens geen vreugde zolang je beneden bent.
Laat uw dorst naar meer
liever zachtjes stillen door Gods genade.
3. Ihr hergegen ruht in eurer Kammer,
sicher und befreit von allem Jammer,
kein Kreuz noch Leiden
ist euch hinderlich in euren Freuden.
3a. Aber gleichwohl mussten wir auch kämpfen
und in uns die Sünde, Tod auch dämpfen;
was euch itzt quälet,
daran hat es uns auch nicht gefehlet
.
Gij daarentegen rust in uw kamer
in veiligheid en van verdriet bevrijd
geen kruis of lijden
bezwaart daar nog uw vreugde.
Toch hebben ook wij moeten strijden, in ons de zonde en dood beteugelen.
Wat u nu kwelt,
daaraan heeft het ook ons niet ontbroken.
4. Christus wischet ab euch alle Tränen
habt das schon, wornach wir uns erst sehnen,
euch wird gesungen,
was durch keines Ohr allhier gedrungen
.
4a. Duldet euch nur fort bei euren Tränen,
bleibt getreu, euch Himmel anzusehnen.
Eur itzig Leiden
ist der Same der zukünftgen Freuden.
Christus wist bij u alle tranen af
gij hebt reeds waarnaar wij verlangen,
gij hoort het lied
dat hier het oor nog niet bereiken kan.
Hou vol, verdraag gewoon uw tranen,
Blijf trouw, blijf hemelwaarts streven.
Uw huidig lijden
is het zaad van toekomstige vreugde. 
5. Ach! wer wollte denn nicht gerne sterben
und den Himmel für die Welt ererben?
Wer wollt hier bleiben,
sich den Jammer länger lassen treiben?
5a. Freilich ist hier gut bei Christo leben,
doch könnt ihr euch in Geduld ergeben.
All euer Streiten
lohnet Christus hier mit Herrlichkeiten.
Ach, wie zou niet gaarne sterven
en deze wereld ruilen voor de hemel?
Wie zou hier willen blijven
als de ellende maar blijft duren?
Uiteraard is het hier goed leven met Christus,
maar voor u geldt: ‘let it go’.
Al uw strijd
zal Christus hier overheerlijk vergelden. 
6. Komm, o Christe, komm uns auszuspannen,
lös uns auf und führ uns bald von dannen.
Bei dir, o Sonne,
ist der Frommen Seelen Freud und Wonne.
6a. Ach! ihr teure Seelen, eure Kronen,
eure Palmen, eure güldne Thronen
sind schon bereitet,
schafft nur, dass ihr recht zum Siege streitet.
Kom, Christus, om ons uit te spannen,
maak ons los, en leid ons weg van hier.
Bij u te zijn, o Zon,
is voor een vrome het toppunt van vreugde.
Ach dierbare zielen, uw kronen,
Uw palmen, de gouden tronen staan al klaar: Zorg er enkel voor
dat je de goede strijd strijdt.
Hemel en aarde zingen samen:
7. Nun, wir wollen beiderseits denn loben
Gottes Lamm, das uns in Gott erhoben.
ein ewigs Leben
ist uns beiderseits gewiss gegeben.
Nu dan, laat ons aan weerszijden loven
het lam Gods, dat ons verheft tot bij God.
Een eeuwig leven
is ons – aan welke zijde we leven  – zeker gegeven.
8. Lobt, ihr Menschen, lobt, ihr Himmelschöre,
gebt dem großen Gott allein die Ehre!
Die Ewigkeiten
werden unsers Gottes Lob ausbreiten.
Looft, gij mensen, looft, gij hemelkoren,
Soli deo gloria!
Alle eeuwigheden
zullen de lof van onze God vermeerderen.
Simon Dach (1-6), Jakob Baumgarten (1a-6a, 7, 8)
vertaling Dick Wursten

Achtergrond bij het lied en de dichter

Simon Dach (1605 – 1659) was een Duitse filosoof, theoloog en dichter. In 1636 stichtte hij samen met enkele vrienden in Koningsbergen het Gesellschaft der Sterblichkeit Beflissener (letterlijk: “vereniging van mensen die zich van hun sterfelijkheid bewust zijn”). Zij hielden zich – tijdens de 30-jarige oorlog die in veel Duitse landen woedde – bezig met de dichtkunst en het geestelijke lied. Ze kwamen bijeen in de tuin van Heinrich Albert, de organist van de Dom van Koningsbergen. Albert kweekte pompoenen, vandaar dat de vriendenkring zich ook wel Kürbishütte noemde (de pompoenhut). Ze lazen elkaar hun gedichten voor, musiceerden samen en discussieerden over de toekomst van de Duitse landen ‘na de oorlog’. U begrijpt waar Günther Grass de historische mosterd vandaan heeft gehaald voor zijn korte vertelling: ‘Het treffen in Telgte’.

Simon Dach was een prominent lid van het gezelschap. In 1639 benoemde keurvorst George Willem van Brandenburg hem tot hoogleraar in de dichtkunst aan de Albertina-universiteit. In 1640 promoveerde hij tot magister en in 1656 werd hij rector magnificus van de universiteit. Simon Dach schreef vaak op bestelling, soms wel drie of vier gedichten per week, ter gelegenheid van een huwelijk of een begrafenis. Tijdens zijn leven publiceerde hij nooit een dichtbundel, maar in de jaren 1638-1658 zijn toch meer dan 1200 gedichten van zijn hand in druk verschenen, vele daarvan zijn ook op muziek gezet (o.a. te vinden in de liedbundels die Heinrich Albert (Arien und Melodeien) publiceerde). Ook Johann Stobäus, de cantor van de Dom, heeft er vele van muziek voorzien. Enkele kerkliederen worden in protestantse kerken nog steeds gezongen. Ook Anke von Tharaw en het Lied der Freundschaft zijn door Albert op muziek gezet (inmiddels verdrongen door een melodie van de hand van Friedrich Silcher uit 1827). Twee kerkliederen van Dach, Ich bin ja, Herr, in deiner Macht en O, wie selig seid ihr doch, ihr Frommen, zijn ook door Johann Sebastian Bach op muziek gezet. Ook Brahms en dus Reger hebben zich met zijn teksten bezig gehouden.

De tekst

Het lied dat hierboven is afgedrukt is een gelegenheidsgedicht. Dach schreef het in 1635 voor de uitvaart van de burgemeester van Koningsbergen, Hiob Lepner, een groot liefhebber van de ‘hemelse toonkunst’, de muziek. Het past qua ‘tonaliteit’ helemaal in de sfeer van die tijd, waarbij tijdens de uitvaart de dialoog met de overkant werd uitgebeeld. Denk aan de Musicalische Exequien’ van Heinrich Schütz, en hoe daar ook de ‘zaligen’ vanuit de hemel antwoorden als de overledene ten grave is gedragen. De eerste vijf strofen van Dach’s lied richten zich tot de ‘hemelingen’: ze worden rechtstreeks aangesproken (Ihr Frommen…). Ze mediteren in het licht van zaligheid van de hemelingen over de moeilijke aardse situatie waarin ze zich bevinden. Ze vinden hun spits in een bijzonder originele wending in het 6de couplet: Komm, o Christe, komm uns auszuspannen … om ons ‘uit te spannen’. Het beeld is dat van een lastdier, dat na gedane arbeid bevrijd wordt van het juk. En zo ‘aufgelöst‘ (losgemaakt), opstijgt naar hoger sferen en zich koestert in het licht van de Zon, Christus… der Seelen Freud und Wonne.

De melodie

Dach’s gedichten werden doorgaans op één vel papier in kleine oplage gedrukt. Ook dit lied zal als zo’n Sonderdruck hebben gecirculeerd, maar is dus ook meteen al van muziek voorzien. Niet de melodie die wij kennen, maar een melodie uit het Böhmische Kantional, dat voor de gelegeheid door Johann Stobäus, cantor van de Dom van Koningsbergen vijfstemmig is getoonzet. De melodie die wij nu kennen is van Johann Crüger. (Praxis Pietatis Melica, 1647). Schitterende melodie voor een gedicht met toch wel een uitzonderlijke versvoet: lettergrepen: 10, 10, 5, 10. De lange regels zijn opgebouwd uit trocheën, de korte derde regel is dactylisch (_vv __). Dit geeft een heel sterk contrast. Crüger in zijn melodievorming laat die derde regel dalen om dan in de laatste regel het hele octaaf opstijgend te doorwandelen. Bij het laatste couplet leidt dit tot een schitterende apotheose.

Johann Crüger (melodie en baslijn – vierstemmig)

Originele versie uit Praxis Pietatis Melica (melodie 1647)
uitgeschreven versie van Crügers zetting (choralbuch 1868)

18de eeuwse versie is versierder. Zoals te vinden in Schemelli’s Gesangbucht

Johann Sebastian Bach – Schemmelli’s Gesangbuch

Uitgave uit 1736 met stem en tegenstem (Musicalisches Gesangbuch, ed. George Christian Schemelli), Volgens het voorwoord is Bach verantwoordelijk voor de muzieknotatie.

Bach Choräle: BWV 405 https://www.bach-chorales.com/SchemelliRealizations.htm

De tegenstem, respons (Baumgarten, 1714)

In 1714 verschijnt in het Freylinghausen Gesangbuch bij dit lied een tweede lied, hierop geïnspireerd. Het wordt in de kolom ernaast afgedrukt met als opschrift ‘Antwort’. Het voorziet de meditatieve tekst van Dach inderdaad van een antwoord, een respons. De gelukzalige hemelingen verwaardigen zich om zich te richten tot hun aardse broeders en zusters. Ze bevestigen eerst dat ze inderdaad zeer gelukzalig zijn in de hemel (bij God), maar tegelijk proberen ze ook de aangeslagen aardbewoners te bemoedigen: Wat zij nu hebben, is ook voor hen toebereid. Na 6 antwoordverzen volgen dan nog 2 lofprijzingen (verzen 7 en 8), die door de aardbewoners en de hemelingen samen worden aangeheven: in de gloria. De dichter (Jakob Baumgarten) is minder begaafd dan Dach, maar houdt zich wel keurig aan het metrum en kan dus op dezelfde melodie gezongen worden. Die is hier afgedrukt met een becijferde bas (het voorwoord wijst naar Bach…) . Blijkbaar heeft dit soort gezongen tweegesprekken ook in private muziekgezelschappen een zekere populariteit genoten, want dat is de habitat van dit soort gezangboeken.

Ontstaan van de koraalcantate: Friedrich Spitta en Max Reger

Max Reger is tot het componeren van deze cantate gekomen door een suggestie van de theoloog en kerkmusicus Friedrich Spitta (1852 – 19241) in het Monatschrift für Gottesdienst und kirchliche Kunst uit 1902. Hij had daar ook de stemverdeling al gesuggereerd. Blijkbaar was Spitta erg gecharmeerd door het dialogisch karakter van die twee liederen. “O wie selig seid ihr doch, ihr Frommen” van Simon Dach (1605 – 1659) … en het antwoordlied: “Ja, höchst selig sind wir, liebe Brüder“. In Dach’s 6 strofen spreken de hier-en-nu-levenden immers hen aan die nu-reeds-bij God leven (de “Frommen”), zij die ‘in God gestorven zijn’ (Selig sind die Toten...). Elke strofe krijgt zo een antwoordvers uit de hemel. Aan deze beurtzang voegt Baumgarten dan nog twee extra coupletten toe (strofen 7 en 8) die een gezamenlijk loflied zijn van de levenden en de doden (de ‘strijdende en de triomferende kerk’: samen de ‘gemeenschap der heiligen’. In het reeds genoemde artikek had Spitta de beide liedteksten ook al netjes naast elkaar afgedrukt met de genoemde regie-aanwijzingen.

In datzelfde artikel doet Spitta een oproep aan de componisten: Zij mogen “de dankbare taak niet laten liggen” om deze beurtzang tot klinken te brengen. Hij staat ook stil bij de verdeling van de afzonderlijke verzen over gemeente- en koorzang, orgel en strijkinstrumenten :

“Het is niet nodig om uitgebreid uit te leggen hoe dit afwisselende gezang tot zijn recht kan komen. De verzen die voor het koor bedoeld zijn, kunnen in een eenvoudige vierstemmige zetting gezongen worden; maar ook, ter afwisseling en in overeenstemming met het karakter van de verzen, door individuele stemmen met delicate orgelbegeleiding. Deze eenvoudige uitvoeringsvorm zal zeker al diepe indruk maken op de gemeente, maar dat kan nog verder versterkt worden. De prachtige melodie van Joh. Crüger […] zou een componist bijv. kunnen inspireren om het contrast tussen de ‘gemeente hierbeneden en daarboven’ op steeds nieuwe en diepere manieren uit te werken. Hij zou daarbij ook het effect kunnen benutten dat ontstaat door de gemeente te laten zingen met orgelbegeleiding, terwijl het koor van de gezegenden omspeeld wordt door strijkinstrumenten.” (ibid., p. 342 vv;).

Reger heeft Spitta’s oproep gehoord en de uitdaging aangenomen. Hij zette de twee koraalteksten met Crügers melodie als een beurtzang. Hij volgde ook Spitta’s suggestie voor de instrumentatie door Dach’s strofen consequent toe te wijzen aan gemeentezang met orgelbegeleiding en Baumgarten’s eerste zes strofen aan het koor met begeleiding van strijkinstrumenten, om tenslotte gemeente en koor samen te brengen in de twee laatste strofen.

Autograph van Reger (pag. 1)

Spitta was zeer gecharmeerd van Regers cantate. Hij beval die warm aan in het Monatschrift (vol. 10, 1905, p. 348). Daarbij benadrukte hij de eenvoud (waar ook Reger zelf naar verwijst in zijn brieven aan de uitgevers Lauterbach & Kuhn). In tegenstelling tot Regers drie andere bewaard gebleven koorcantates, kunnen plaats en datum van de première of enige andere uitvoering tijdens het leven van de componist niet met zeker worden vastgesteld. Uit Regers correspondentie blijkt dat er een uitvoering gepland is geweest voor 19 november 1904 onder Walter Fischer in de Garnisonkirche Berlijn, waar de cantate Vom Himmel hoch een jaar eerder in première was gegaan. Of de uitvoering is doorgegaan is niet geweten.

Dick Wursten – Advent 2023

informatie en afbeelding van de autograph afkomstig uit het Nawoord van Günther Massenkeil, bij de heruitgave van 1989 (Carus Verlag).

  1. jongere broer van de muziekhistoricus, en Bach biograaf Philipp Spitta, et wie hij samen de eerste editie van de werken van Heinrich Schütz verzorgde